ik verontreinig
jij (je) verontreinigt
hij/zij/het verontreinigt
wij (we) verontreinigen
jullie verontreinigen
zij (ze) verontreinigen
onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verontreinigde
jij (je) verontreinigde
hij/zij/het verontreinigde
wij (we) verontreinigden
jullie verontreinigden
zij (ze) verontreinigden
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verontreinigd
jij (je) hebt verontreinigd
hij/zij/het heeft verontreinigd
wij (we) hebben verontreinigd
jullie hebben verontreinigd
zij (ze) hebben verontreinigd
voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verontreinigd
jij (je) had verontreinigd
hij/zij/het had verontreinigd
wij (we) hadden verontreinigd
jullie hadden verontreinigd
zij (ze) hadden verontreinigd
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verontreinigen
jij (je) zult verontreinigen
hij/zij/het zal verontreinigen
wij (we) zullen verontreinigen
jullie zullen verontreinigen
zij (ze) zullen verontreinigen
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verontreinigd hebben
jij (je) zult verontreinigd hebben
hij/zij/het zal verontreinigd hebben
wij (we) zullen verontreinigd hebben
jullie zullen verontreinigd hebben
zij (ze) zullen verontreinigd hebben
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verontreinigen
jij (je) zou verontreinigen
hij/zij/het zou verontreinigen
wij (we) zouden verontreinigen
jullie zouden verontreinigen
zij (ze) zouden verontreinigen
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verontreinigd hebben
jij (je) zou verontreinigd hebben
hij/zij/het zou verontreinigd hebben
wij (we) zouden verontreinigd hebben
jullie zouden verontreinigd hebben
zij (ze) zouden verontreinigd hebben